Koene tho Poelhuijs

Notes:

19 januari 1588:
Die junge Koen tho Poelhuis heft bekant opgenomen te hebben van Joist Wemiynck, 445 dall. als hooftsum und bereckende pension, die mherendeell tott rantzionsgelt seins vader angewendt; dartho noch voir empfangene gelt, der bourschap Medeho vertreckt, 222 dall., tezamen soevendehalffhondert doeventien dall. Hij belooft op negstkomende Hymmelfarts dach 1588 tho betalen. Hij verbindt hiervoor sieins erve und guet geheiten Poelhuis inden kerspel Wenterswick, buirschap Medeho gelegen. Junge Koen Poelhuis heft oock gelaeft, dat sein vader Koen tho Poelhuis, tuyschen dit und huiden acht dagen, ingelicken geloften doen soll.
Bron: Luiting, RAG: RABvt inv.nr. 58, fol. 12 v en 13 r

Koene married Ewesche Bef 1589. [Group Sheet]

Notes:

29 oktober 1588:
Koen tho Poelhuis, Herman Poelhuis und Ewesche nagelatener weduwe zal. Koen tho Poelhuis die Jonge, vermits oeren vader und broeder als ihre mombars, hebben bekandt dat sie Joist Wennijnck burger tot Vreden, Agnes ehel., van verstreckt gelt, verseeten pension und berekende schult schuldich sein die summa van 700 dlr., daervoer sie verkoft hebben an Joist Wennijnck, 21 dll. und 21 molder claren drogen roggen jaerlicker renten, up Hemmelfaerth Christi (1589 voor 't eerst) tho betalen uth hun erve und guett Poilhuis inden kerspel Wenterswick buirschap Meddeho gelegen. Edoch jarlichs to loissen mit 700 dlr. allett in 2 termijnen, ider mit 350 dlr.; die loese ein vierdell jaers thovorens up te seggen und te verkundigen.
Bron: Luiting, RAG: RABvt inv.nr. 58, fol. 128 v en 129r

29 oktober 1588:
Albert Symmelinck, scholte tot Huppell, heeft bekant schuldich tho sein an Koen, Herman und Ewesche tho Poelhuisen vorschr. die summa van 102 dll., belavende dieselve up negstkomende Meijdach A° 89 mit 3 dll. und 3 molder roggen tho betaelen. Tot onderpand dienen twee cleine hem thobehorende cavesteden, geheiten them Hagen ud Klumpers inden kerspel Wenterswick buurschap Medeho gelegen.
Bron: Luiting, RAG: RABvt inv.nr. 58, fol. 129 r en v

23 december 1588:
Tobe Warners in Medeho heft bekant, schuldig te zijn aan Herman Poelhuis vogt tott Dinxperlo und seine adharenten die summa van 90 dll., gelaevende die negstkomende Meij A° 89 gerichtlick tho betaelen en stellende tot onderpand sein Tobe Werners erftallige und guede guederen. Bij misbetaelongh zal Herman Poelhuis, mede als volmr. sines vaders, Koen tho Poelhuijs und Ewesche nagel. weduwe seines zal. broeders Koene, die macht hebben alle goederen van Werner mit kerssenbernongh te mogen umbschlaen und verkopen.
Bron: Luiting, RAG: RABvt inv.nr. 58, fol. 159v en 160r

1 februari 1598:
Erschenen Joist Weninck, repetirte dat den olden Koene ten Polhuis damb seinen sohn und deses dochter, Herman Polhuis voigt zu Alten, und Eefsen Polhuis des jungen Koene ten Polhuis zal. nagelatener wetwen, als erfgenamen des olden Koenen vors., am 3 May 97 afrechnung hoeftsumma und interes hebben gehouden; dat gemelten Polhuis c.s. krachtens an 19-1-98 gepasseerde gerichtl. wilkuhr nog hinderstendigh is; dat vervolgens kersenbrandt und dat guedt Polhuis toe verkopen.
De pastoir tho Wenterschwick gestede, dat er drie die negstverledene sondage bevoerstehende deeser kersenkoipe geboerlicke proclamation gedaen.
Hierop het gerichte die kerse aansteken etc.
Na diverse verhogingen is het guedt aan Otto Volmer verbleven. Vervolgens hebben Elias Rauwerdink en Herman Oenekinck zich thot borgen voor Volmer gesteldt.
Otto Volmer angegeven datt ihme anden guede tho Poilhuis ungefehr zu guder rechnung sestich dalers restieren, protestierte dat dieselven van den koippenningen inbehalten ader anden guede verhalen woll.
Naele wedtwe seligen Gerdts Polhuis als oldeste sohns des Polhuis protestierte das sie in nhamen irer kinder obgenelter Gertes erfgerechticheit hiemit vörbeholden und uthgedingt hebben wolle.
Henrick Onnekinck in nhamen hern Hermans van Basten gaff ahn, dat ihme uth Polhuis 40 dall. restierden, protestirde.
Eefsen wedtwe Koenen Poilhuis exhibierte ein rechnungh, mit anzeigh dat ihr datselve darin befonden uth Polhuis restirte.
Henrich Weddinck als man und momber seiner huisfrouwen Meten ten Poilhuis protestirte gleichfals wegen irer gerechticheit des goedes Poilhuis.
Bron: Luiting, RAG: RABvt inv.nr. 61, fol. 5r tm. 7r

Notes:

8 november 1554:
Adriaen van Erde vraagt als getuigen Gert die olde scholt t'Huppelo, Arnt Hermelinck, Hinrich to Poilhuis gebroderen "dat den solven wittich und kundich sy dat men dat vermente hofholt van der gemeinten und uth den marcken ind nit van den gudern als Herdinck ind Wesselinck ind sampt andern gudern des kerspels Wenterswich dem huse Brefort gefoirt und genomen plege twerden.
"Gert Schulte to Huppele die olde gedenckens als hie sagte ind uth sin antleit erschein ongereflich tussen L und LX jaren, tuget dat by tiden der Steinfortschen hern als drost Reintgen ind Evert van Lintelo ambtluide to Brefort weren dat hofholt van der gemeinte genomt, dat hoenbroick of lindenholt gelegen in die burschap Medeho, ind uth die swarte horne dat in die ossen weide is, plach gehowen ind to Brefort gebracht twerden." Hij weer van de erven Herdinck en Wesselinck niet "in specie" te getuigen.
"Arnt Hermelinck olderdoms als hie sagte ind erschien LXIIII jaren" en "Henrick to Poilhuis olderdoms over LX jaren als hie sagte ind erschein" getuigen conform Gert Schulte to Huppelo.
Bron: Luiting, RAG: RABvt inv.nr. 41, fol. 85v en 86 r